22021 |
duif (alg.) |
duif:
du:f (L424p Meeswijk),
Pl. [du:.ve]
dūf (L424p Meeswijk)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
d‧uf (L424p Meeswijk)
|
duif
III-4-1
|
32259 |
duig |
druif:
dr ̇uf (L424p Meeswijk)
|
Elk van de gebogen platte stukken hout waaruit de wand van een kuip, ton of vat is samengesteld. Zie ook afb. 207. Volgens een invuller uit Tegelen (L 270) gebruikte de kuiper uit die plaats de benaming staaf (štāf) om een rechte duig aan te duiden. Een gebogen duig werd een duig (dø̜jx) genoemd. In het algemene spraakgebruik was echter het woord druif (drūf) gangbaar. [N E, 10; monogr.]
II-12
|
22787 |
duiken |
duikelen:
Hij duikelt van de brug af het water in.
dykələ (L424p Meeswijk)
|
Duikelen: duiken.
III-3-2
|
17666 |
duim |
duim:
doem (L424p Meeswijk),
dum (L424p Meeswijk)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
duim (L424p Meeswijk)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22278 |
duiven lossen |
lossen:
Duiven lossen.
loͅsə (L424p Meeswijk)
|
Lossen: 1. Loslaten, laten uitvliegen.
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duivenspijker:
du.vəspikər (L424p Meeswijk),
duvǝspikǝr (L424p Meeswijk),
spijker:
spikǝr (L424p Meeswijk),
Laatlat. spicarium (opslagplaats van graan en voorraad Ohd. spihhari; Mhd. spicher; Mnl. spîker = voorraadschuur, korenzolder; Nhd. Speicher. Betekenisovergang naar afgezonderd hokje op zolder waar duiven gehouden worden.; Kil. spycker: Lat. horreum frumenti.
spikər (L424p Meeswijk)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] || Spijker: duivenhok.
I-6, III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
duivenmelker:
dū.vəmèlkər (L424p Meeswijk)
|
Duivenmelker: duivenliefhebber.
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
Nhd. Taubenschlag.
dūvəslāch (L424p Meeswijk),
slag:
slā.ch (L424p Meeswijk),
slā.x (L424p Meeswijk)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duivenslag: duiventil. || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|