e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flank flank: flā.ŋk (Meeswijk) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9
flatteus; flatterend gekleed zijn pareren: cf. fr. "parer"(goed staan, er mooi uitzien)  pàreerə (Meeswijk) mooi uitzien, goed staan III-1-4
flauw flauw: flauw (Meeswijk) niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] III-2-3
flikflooien flikflooien: ook materiaal znd 23, 55  flikfloejen (Meeswijk) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
flink; flinke persoon duchtig: duchtəch (Meeswijk), force: afl. "forceren"; "nu de mannen er allemaal zijn gaat het werk force vooruit  fòi rs (Meeswijk) flink, krachtig || flink, struis III-1-4
fluim fluim: fluum (Meeswijk) fluim [ZND 23 (1937)] III-1-2
fluimen uitspuwen fluimen: fluume (Meeswijk), uitgooien: oetgoeie (Meeswijk) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluweel, velours velours: flūr (Meeswijk) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluwelen broek velours (fr.) broek: ’n floere brook (Meeswijk) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fokmerrie veulensmeer: vø̄ǝ.lesmēǝ.r (Meeswijk) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9