20049 |
gladiool |
gladiool:
gladəjuəl (L424p Meeswijk)
|
Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen,
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazig:
vb aardappelen
glāzəx (L424p Meeswijk)
|
doorschijnend en hard
III-2-3
|
26355 |
gleuf |
rainure:
rǝnyr (L424p Meeswijk)
|
De gleuf in de kop van de houtschroef, waar de vouw aan het uiteinde van de schroevendraaier in past. Een afgekeurde schroef zonder gleuf werd in Posterholt (L 387) jongetje (jø̜ŋskǝ), in Wellen (Q 78) mannetje (mɛnǝkǝ) en in Venlo (L 271) kletskop (klɛtskǫp) genoemd.' [N 54, 37e; monogr.]
II-12
|
22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
Nhd. Rutschbahn. B.v. Het meisje heeft zijn been verbrand met van die rutsjbaan af te rotsjen.
rodžbān (L424p Meeswijk)
|
Rotsjbaan: Glijbaan voor kinderen in speeltuin, soort tobogan.
III-3-2
|
17853 |
glijden |
glitsen:
gletšə (L424p Meeswijk),
kaaien:
kaien (L424p Meeswijk),
roetsjen:
Nhd. rutschen. B.v. Een rotsjbaan is voor het plezier van te rotsjen.
rotšə (L424p Meeswijk)
|
Afschuiven, afglijden. || Glitsjen: Glijden. || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)]
III-1-2, III-3-2
|
24316 |
glimworm |
lichtworm:
’lēxwoͅrəm (L424p Meeswijk)
|
glimworm
III-4-2
|
19611 |
gloeilamp |
ampoule (fr.):
ampul (L424p Meeswijk)
|
gloeilamp
III-2-1
|
34172 |
goed liggen |
goed liggen:
goed liggen (L424p Meeswijk)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
(een) snelle:
snęlǝ (L424p Meeswijk),
vlot:
vlǫt (L424p Meeswijk)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|
34120 |
goede vleeskoe |
soort:
sōǝrt (L424p Meeswijk)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|