20698 |
appelmoes |
appelenprots:
apələprotš (L424p Meeswijk),
compte:
kompoͅt (L424p Meeswijk),
prots:
protš (L424p Meeswijk)
|
appelmoes || appelspijs || compote,appelmoes, vruchtenmoes
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
toeslagje:
towslēͅxskə (L424p Meeswijk)
|
gebak bestaande uit een omgeslagen deeglaag met fruit ertussen
III-2-3
|
24119 |
appelvink |
appelvink:
appelvijnk (L424p Meeswijk),
coccothranstes vulgaris
apəlveͅŋk (L424p Meeswijk)
|
appelvink || appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25272 |
are, maat van 100 m2 |
are:
are (L424p Meeswijk)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 100 vierkante meter [are] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33100 |
aren lezen |
oogsten:
ǫu̯stǝ (L424p Meeswijk)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (L424p Meeswijk)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
18239 |
armband |
bracelet (fr.):
brazəleͅt (L424p Meeswijk)
|
armband
III-1-3
|
25055 |
armvol |
armvol:
armvol (L424p Meeswijk),
eͅrvəl (L424p Meeswijk)
|
de hoeveelheid die men met de armen kan omvatten [armvol, elver, ervel, speet] [N 91 (1982)] || ervel, armvol
III-4-4
|
21570 |
arresteren |
arresteren (<fr.):
arresteren (L424p Meeswijk)
|
iemand in hechtenis nemen [bekommeren, arresteren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32824 |
as, spil van de rol |
welpin:
wɛlpen (L424p Meeswijk)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen ofwel (elk van) de twee, als as fungerende pinnen in de uiteinden van de houten rol, ofwel de as van de ijzeren paarderol. [JG 1a; JG 1b add.; N 11A, 184e; monogr.]
I-2
|