24607 |
heermoes |
kattenstaart:
ook: akkerpaardestaart, equisetum arvense
katəstart (L424p Meeswijk)
|
heermoes
III-4-3
|
20363 |
heeroom |
heernonk:
heernóónk (L424p Meeswijk)
|
heeroom
III-2-2
|
18015 |
hees, schor |
hees:
eisch (L424p Meeswijk),
eiš (L424p Meeswijk)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
loops:
løͅij.ps (L424p Meeswijk)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
heggenmus:
eͅgəmøͅš (L424p Meeswijk),
wijntappertje:
prunella modularis
wi.ntɛpərkə (L424p Meeswijk)
|
heggemus
III-4-1
|
24600 |
heggenrank |
gulikse wortel:
bryonias dioica; <? gulikse wortel; gebruikt als paardenmedicijn
gø̄lkəswoͅrtəl (L424p Meeswijk)
|
heggerank
III-4-3
|
19044 |
heimwee |
heimwee:
eimwee (L424p Meeswijk)
|
heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
19461 |
hek, hekwerk |
grille (fr.):
grel (L424p Meeswijk),
staketsel:
staŋkeͅtsəl (L424p Meeswijk)
|
hekken, traliewerk || ijzeren staven voor een venster
III-2-1
|
26154 |
hekscheien |
scheien:
šɛjǝ (L424p Meeswijk)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
25061 |
helemaal, geheel en al |
aallijk:
(bn./bw. geen comparatief of superlatiefvormen.
⁄ālək (L424p Meeswijk),
ram:
Vb. hij is ram op (hij is helemaal versleten (fysisch).
ram (L424p Meeswijk)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|