e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehoorzamen gehoorzamen: gehoorzamen (Meeuwen, ... ), gəhūūrzaamə (Meeuwen), goed luisteren: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  dèt kind lustert gaat (Meeuwen), luisteren: luisteren (Meeuwen, ... ), lystərə (Meeuwen, ... ) een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gehoorzamen III-1-4
gehucht gehucht: gəhĕcht (Meeuwen), ps. omgespeld volgens RND!  gəhext (Meeuwen), uithoek: ps. omgespeld volgens RND!  y(3)̄thūək (Meeuwen) een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
gehuil, geschrei gebeuk: gəbīk (Meeuwen), gejank: gejank (Meeuwen), gəjaŋk (Meeuwen), geschreeuw: geschreeuw (Meeuwen), geschrei: geschrei (Meeuwen) het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] III-1-4
gehurkt zitten op de hukken zitten: op de [hykə} zitte (Meeuwen) hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2
geit geit: gęi̯.t (Meeuwen) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gęi̯te[stal] (Meeuwen) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gek gek: gek (Meeuwen), gèk (Meeuwen), kwibusachtig: kwiebusachtig (Meeuwen), verwaaid: verwaaid (Meeuwen), zot: zoͅt (Meeuwen) gek || onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)] III-1-4
gekheid maken gekken: geͅkə (Meeuwen), gèkkə (Meeuwen) gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)] || schertsen, het niet ernstig menen III-1-4
gekkenhuis gekkenhuis: ps. omgespeld volgens RND!  geͅkəhy(3)̄əs (Meeuwen) een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)] III-3-1
geknipt werk snijvoegwerk: snijvuxwē̜rǝk (Meeuwen), snijwerk: snijwɛrǝk (Meeuwen), uitstekende voeg: ȳtstękǝndǝ vōx (Meeuwen) Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.] II-9