e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdbalken van de eg [eg]balken: (sg [eg]ba.lǝk)  [eg]˱bɛ.lǝk (Meeuwen) De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.] I-2
hoofddoek plag: plax (Meeuwen), Oudno. plagg (kledingstuk), mnl. plagge.  plax (Meeuwen) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek I-4, III-1-3
hoofdkaas hoofdkaas: heikiês (Meeuwen), heͅi̯kīəs (Meeuwen), hɛikīəs (Meeuwen), hɛi̯ki.s (Meeuwen), Ook hier staat heid voor hoofd Di-j van Miêve wère waal ins de Heikiêsvrèters geneemd: ze make den heikiês möt de moertelmiêle  heidkiês (Meeuwen), spoon: spoon (Meeuwen), spōͅn (Meeuwen) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)], [Goossens 1d (1960b)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)] III-2-3
hoofdkussen kussen: køͅsə (Meeuwen), pulm: peͅləm (Meeuwen) hoofdkussen [ZND 27 (1938)] III-2-1
hoofdpijn koppijn: kopin (Meeuwen), koppien (Meeuwen) Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
hoofdstel kopstuk: kopstęk (Meeuwen) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoog tijd tijd: t is * t weert *  tīed (Meeuwen) Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoogdag hoogdag: do zeen veer huugdaag (Meeuwen) Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoogliggende akker hoge grond: hȳgǝ grǫnt (Meeuwen) De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4] I-8
hoogmis hoogmis: de huugmes (Meeuwen), hu.əmɛs (Meeuwen) Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND] III-3-3