e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krijt krijt: ei stik wit kriet (Meeuwen), krīt (Meeuwen), stèk wit kriet (Meeuwen) Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] || krijt [ZND m] III-3-1
krioelen krioelen: kriylə (Meeuwen) Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)] III-1-2
kroep kroep: krop (Meeuwen) Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)] III-1-2
kroeshaar kroezelhaar: kryzəlhōͅr (Meeuwen) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
krom, met bochten krom: kromp (Meeuwen) afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)] III-4-4
krommen, ombuigen buigen: bɛigə (Meeuwen) Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)] III-1-2
kroon kroon: krū[ə}n (Meeuwen), kroontje: krī[ə}nkə (Meeuwen) kroon [ZND m] III-3-1
kroonkandelaar, luster luster: løstər (Meeuwen) hangende luchter, kroonkandelaar III-2-1
kroonlijst kornismetselwerk: kǝrnesmē̜tsǝlwē̜rǝk (Meeuwen) Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.] II-9
kruidenier kruidenier: kruidenier (Meeuwen), winkelier: winkelier (Meeuwen), winkelierster: geen afgeleid woord van bedienen  winkelierster (Meeuwen) een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)] III-3-1