e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muzikant muzikant: myzekant (Meeuwen), myzəkant (Meeuwen) Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] || Muzikant. III-3-2
naadloze rug of middenrug rug van één stuk: rug van één stuk (Meeuwen) Middenrug zonder naad. Volgens de informanten van L 416, P 52 en Q 88 betreft een dergelijk onderdeel een sportjas of blazer. [N 59, 87] II-7
naaf dom: dom (Meeuwen), karnaaf: karnaaf (Meeuwen) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] I-13
naafbus bus: be̜s (Meeuwen) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11
naaien naaien: nē̜ǝjǝ (Meeuwen), nęjǝn (Meeuwen) Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.] II-7
naaimachine naaimachine: nęjmǝšīn (Meeuwen) Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.] II-7
naaister kledermaakster: klɛjǝrmākstǝr (Meeuwen), naaister: nęjtstǝr (Meeuwen) De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.] II-7
naakt bloot: bly.t (Meeuwen), blote flikker: blote flikker (Meeuwen), naaks: na.ks (Meeuwen), naaks (Meeuwen), poelnaaks: pu.lna.ks (Meeuwen) bloot || naakt || poedelnaakt || zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)] III-1-3
naald naalde: nǭl (Meeuwen) De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.] II-7
naar de ram brengen leiden: lęi̯.ǝ (Meeuwen) Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.] I-12