e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overleggen bedisselen: bedisselen (Meeuwen), overleggen: īvərleͅi̯gə (Meeuwen), overleggen (Meeuwen) anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] III-3-1
overmouwen korte mouwen: kortǝ műu̯ǝ (Meeuwen) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
overschot, restant klatsje: kletskə (Meeuwen), rest: rest (Meeuwen) dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] III-4-4
overstikken overstikken: ięvǝrstekǝ (Meeuwen) Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9] II-7
overtrek beddenzak: beͅdəzak (Meeuwen) overtreksel van een bed III-2-1
overweg bareel: ps. omgespeld volgens RND!  bərīl (Meeuwen) de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)] III-3-1
overwegen nadenken: nōͅdiŋkə (Meeuwen), naprakkiseren: noͅprakəzēͅrə (Meeuwen), overleggen: overleggen (Meeuwen), prakkiseren: prakkezeren (Meeuwen), prakkəzéérə (Meeuwen) goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)] || overpeinzen III-1-4
overwelven overdekken: i.jvǝrdɛkǝ (Meeuwen) Een ruimte overwelven met behulp van één gewelf. 'Dalles' in het woordtype 'dalles leggen' (Q 3) is de benaming voor een soort holle bakstenen die voor vloeren worden gebruikt. De stenen worden op de bouwplaats tot vloerelementen verwerkt en na verharding op de bouwmuren gelegd. Zij geven een vlakke overdekking. Zie ook het lemma 'Holle steen' in wld ii.8, pag. 71. [N 32, 22a; monogr.] II-9
paalfundering fondament op pijlers: fǫndamɛnt˱ op pęjlǝrs (Meeuwen) Fundering waarbij het metselwerk steunt op houten platen en kespen die door ingeheide palen gedragen worden. Onder 'kespen' verstaat men oplegstukken die dwarsliggend op de koppen van de heipalen bevestigd zijn. Zij dragen de vloer waarop gemetseld wordt. Een fundering op palen wordt toegepast, wanneer de vaste grondslag voor het bouwwerk op grotere diepte dan 4 m beneden het maaiveld ligt. Uit de opmerkingen van de invullers uit L 210, L 320a, L 330, Q 99*, Q 113, Q 193 en Q 194 bleek, dat de paalfundering in met name Nederlands Limburg niet gebruikelijk was. [N 31, 4a] II-9
paar of onpaar paar of onpaar: paar of onpaar (Meeuwen) Paar of onpaar (een kinderspel, waarbij naar een even of oneven getal knikkers, enz. geraden wordt). [ZND 40 (1942)] III-3-2