e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schande schande: sjan (Meeuwen) schande III-1-4
schapenboer schaapsboer: šōbzbō.r (Meeuwen) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Meeuwen) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen scharren: šarǝn (Meeuwen) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen schateren: sjaatərə (Meeuwen), šātərə (Meeuwen) luidkeels lachen || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4
schatten pingelen?: pingelen (Meeuwen), schatten: schatten (Meeuwen) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schede schede: sche.də (Meeuwen) Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] III-1-1
schede van de koe vazel: vazel (Meeuwen), vā.zǝl (Meeuwen) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheef, niet recht scheef: šɛif (Meeuwen), scheel: (kijken).  šɛl (Meeuwen), schuins: šɛns (Meeuwen) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel scheel (bn.): šēl (Meeuwen) scheel [ZND m] III-1-1