e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spinazie spinazie: spenāzi* (Meeuwen) spinazie I-7
spinnen spinnen: spenə (Meeuwen), spęnǝ (Meeuwen) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)] II-7, III-2-1
spinnenweb spinnengeweef: spɛnəgəwɛf (Meeuwen) spinnenweb [RND] III-4-2
spionnetje, kijkgaatje kijkgaatje: kijkgaatje (Meeuwen), kijkvenstertje: kijkvensterke (Meeuwen), loergat: loergat (Meeuwen), spionnetje: spionneke (Meeuwen) Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)] III-2-1
spit spit: spit (Meeuwen) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] III-1-2
spits, kop van de mijt kap: kap (Meeuwen), kop: kǫp (Meeuwen) Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spitsroeden lopen spitsroede(n) lopen: spitsroeden lopen (Meeuwen), spitsroei [lopen} (Meeuwen) Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)] III-3-2
spitten omspaden: o ̝m[spaden] (Meeuwen), spaden: spāi̯ǝ (Meeuwen) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
spons spons: spo.ns (Meeuwen), sponsje: Köntsj ge Finske? Dèè wist zee kònsje möt e spinske Oppe twalöttoafel laag èè roos spinske  spinske (Meeuwen) spons || sponsje III-2-1
spoorweg spoorweg: ps. omgespeld volgens RND!  spy(3)̄rwēͅx (Meeuwen) een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)] III-3-1