e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blad van de korenhalm lis: (mv)  lęsǝ (Meeuwen) Het smalle blad van de korenhalm. Zie afbeelding 2, b. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
blad van een lepel lepel: lepel (Meeuwen, ... ) Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)] III-2-1
blad, bladeren van een plant blad: blā.t (Meeuwen), blader: blā.i̯ǝr (Meeuwen) Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4
bladerdeeg schilferdeeg: sjölferdeig (Meeuwen), soms gehoord  sjilferdeig (Meeuwen) bladerdeeg III-2-3
bladrozet van de paardebloem scheve: sjèèf (Meeuwen), suikerij: sòkkeri-j (Meeuwen) paardebloem || suikerij, koffiesurrogat III-4-3
bladzijde bladzijde: bladzijde (Meeuwen, ... ) ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)] III-3-1
blaffen blaffen: blafə (Meeuwen) blaffen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
blaker blaker: blaker (Meeuwen), kaarsenpan: karsənpan (Meeuwen), kaarsenpannetje: kaarsepenneke (Meeuwen) het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)] || Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)] || Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)] III-2-1
blankvoorn, voorn ruts: rits (Meeuwen) voorn, panvis III-4-2
blauw oog blauw oog: blauw oog (Meeuwen) Als iemand een klap op zijn oog heeft gehad, is zijn oog verkleurd. Hoe noemt u zon oog? [DC 52 (1977)] III-1-2