e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauwe bosbes bosbeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  boschbieren (Meeuwen), malbeer: moalbiêre (Meeuwen) bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] || bosbes, blauwe III-4-3
blauwe reiger, reiger kroenekraan: kruunekraan (Meeuwen) reiger [ZND 41 (1943)] III-4-1
blauwe steen plintsteen: plentstęjn (Meeuwen) Baksteen die tijdens het bakken gerookt werd en dientengevolge een blauwe tint heeft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛblauwstokenɛ in de paragraaf over de vervaardiging van dakpannen. Schuddinck (pag. 84) merkt over dit soort stenen op dat ze in een zgn. ɛblauwe ovenɛ worden gebakken. Men steekt daarbij groen elzehout in de stookgaten v√≥√≥r de oven afgekoeld is. De stenen blijven enkele dagen in de rook van het elzenhout en worden daardoor in- en uitwendig blauw. De invuller uit L 210 vermeldt dat rook niet van invloed is op de kleur steen, maar de kwaliteit of soort klei: rivierklei (kalkhoudend) bakt geel; bergklei (ijzerhoudend) bakt rood; bergklei waaronder vette klei (l√∂ss) is gemengd, bakt blauw.' [N 30, 52c] II-8
blauwsel blauwsel: blau̯səl (Meeuwen) blauwsel, soort blauw poeder III-2-1
blazen blazen: blyzə (Meeuwen) blazen [N 10b (1961)] III-1-1
bleek bleek: hēͅ is zu blēͅk (Meeuwen) hij is zo bleek [ZND 21 (1936)] III-1-2
blij blij: blie (Meeuwen), ze woare zuu bli-j es körmesvugels bli-jer (comaratief), bli-jdste (superlatief)  bli-j (Meeuwen) blij || opgewekt III-1-4
blijven hangen, blijven plakken plakken: plekə (Meeuwen) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten blijven: blivə (Meeuwen, ... ), blīēve (Meeuwen), wachten: waxtə (Meeuwen) blijven [ZND 25 (1937)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4
blijvend gebit paardstand: pē̜rsta.nt (Meeuwen) Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b] I-9