e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boodschappenmand commissiekalbas: kǝmesikǝlbas (Meeuwen), kalbas: kǝlbas (Meeuwen), korfje: kø̜rfkǝ (Meeuwen) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog belastingsboog: plasteŋs˱bǭ.x (Meeuwen), boog: boͅ.ch (Meeuwen, ... ), bǭx (Meeuwen), beegske  bōͅg (Meeuwen), center: sɛndǝr (Meeuwen), overspanning: ēvǝrspaneŋ (Meeuwen) boog [RND] || Boog. || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] II-9, III-3-2
boogschuttersgilde handboogmaatschappij: handboogmaatschappij (Meeuwen), schutterij: šøͅtəri (Meeuwen), schuttersgilde: schuttersgilde (Meeuwen) Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] || Schutterij. III-3-2
boom (alg.) boom: boͅu̯m (Meeuwen), buim (Meeuwen), bø͂ͅym (Meeuwen) boom [RND] III-4-3
boomgaard fruitwei: fruitwei (Meeuwen), fruitwei (type) (Meeuwen) boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7
boomklever boomlopertje: buimleiperke (Meeuwen) boomklevertje III-4-1
boomstronk poest: pûst (Meeuwen) boomstronk III-4-3
boon, algemeen boon: buun, dim. biênke (Meeuwen), by(3)̄n* (Meeuwen), bűǝn (Meeuwen) boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7
boordband boordelint: bɛ̄rlent (Meeuwen) Het lint of de band waarmee men boordt. Boordband is geweven, niet rekkende naadband, gemaakt van katoen, zijde of synthetisch materiaal in een breedte van 1 cm (Het Beste Naaiboek, pag. 16). [N 62, 58a; N 59, 41; N 62, 58b; N 62, 58c; MW] II-7
boorijzer boor: bȳr (Meeuwen) Werktuig om ronde gaten te maken in hout of metaal, bestaande uit een metalen staaf met snijdende delen. Het boorijzer wordt bevestigd in een handvat, een booromslag of in de kop van een boormachine. [N 53, 160a; N 53, 161b; monogr.] II-12