e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broek: algemeen boks: boks (Meeuwen), books (Meeuwen), bōks (Meeuwen) broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] III-1-3
broekenmaker boksenmaker: boksǝmākǝr (Meeuwen) Persoon die alleen maar broeken maakt. Het woordtype stukwerker duidt op een persoon die niet uitsluitend broeken maakt. [N 59, 195b] II-7
broekenplank persplank: porsplaŋk (Meeuwen) De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c] II-7
broekspijp boksenpijp: bokse piepe (Meeuwen), boksəpi.p (Meeuwen), bóksepiepe (Meeuwen) broekspijp || de pijpen van de broek [N 59 (1973)] III-1-3
broeksriem broekriem: broekriem (Meeuwen) draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3
broekzak achter achtermaal: achtermaal (Meeuwen, ... ), kontenmaal: kòntemaal (Meeuwen), kóntemaal (Meeuwen) de achterzak [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak opzij boksenmaal: boksemaal (Meeuwen), bóksemaal (Meeuwen) de broekzak opzij [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak voor steekmaal: stèèkmaal (Meeuwen, ... ) zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)] III-1-3
brokkelhoef sprankelhoeven: spraŋkǝlhōvǝ (Meeuwen) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
brompot grommelaar: gromməlēͅr (Meeuwen) Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1