e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eekhoorn eekhoorntje: eŋkɛreŋskə (dim.) (Meeuwen), enkbeugel: inkbi-jgel (Meeuwen) eekhoorn III-4-2
eelt, eeltknobbel zwel: zwiel in zien han (Meeuwen) Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)] III-1-2
eeltwrat, zweelwrat knors: knǫrs (Meeuwen), spat: spat (Meeuwen), wrat: vrat (Meeuwen) Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16] I-9
een april een april: 1-apr (Meeuwen) De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)] III-3-2
een bevel opvolgen gehoorzamen: gehoorzamen (Meeuwen), luisteren: luisteren (Meeuwen), lystərə (Meeuwen) een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] III-3-1
een blauwtje lopen hij is van een kale reis thuisgekomen: hij is van een kaal reis thuisgekomen (Meeuwen), ze heeft hem laten zitten: ze heeft hem laten zitten (Meeuwen) een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)] III-2-2
een borrel drinken drinken: drinken (Meeuwen), een scheppen: Vèè goan er òs eine goje sjòppe  sjöppe (Meeuwen) drinken || jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)] III-2-3
een boterham smeren een boterham smeren: ən by(3)̄təram smīərə (Meeuwen) smeren [RND] III-2-3
een cadeau geven schenken: schenken (Meeuwen, ... ) Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)] III-3-2
een ei ei: ē̜.i̯ (Meeuwen), ęi̯ (Meeuwen), ɛ̄i̯ (Meeuwen), eitje: ęi̯kǝ (Meeuwen) [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12