e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graf graf: ei graaf, twie gravə (Meeuwen), graaf (Meeuwen), znd 1 a-m; znd 24, 25;  graaf (Meeuwen) Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)] III-2-2, III-3-3
grap grap: grap (Meeuwen, ... ), zwans: zwans (Meeuwen) iets mals, iets zots, wat een persoon doet of zegt [grap, scherts, kortswijl, ui, kleutje, truut, spel, krak, zwans] [N 85 (1981)] III-3-1
grapjas grapjas: grapjas (Meeuwen, ... ), komiek: möt dèè kemik könste dich dèk ein briêk lache  kemik (Meeuwen), schurk: afl. van schurk, maar met een veel vriendelijker betekenis  sjork (Meeuwen) grapjas, plaaggeest || iemand die altijd grapjes maakt [schacht, grapjas] [N 85 (1981)] || komiek, grapjas III-1-4
grappig grappig: grappig (Meeuwen), koddig: kòdich (Meeuwen), plezant: pləzant (Meeuwen), plezierig: plezierig (Meeuwen), pləzēͅrəx (Meeuwen), ook materiaal znd 24, 26  pləzeerig (Meeuwen), schuins: allicht verwant aan schuin(s) ein sjeense kèrel  sjeens (Meeuwen), Sjèènse kâl neemt men uich:kâl wi-j kook  sjèèns (Meeuwen) grappig [ZND 01 (1922)] || kluchtig, grappig || vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)] III-1-4
gras gras: grā.s (Meeuwen) De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.] I-3
gras of grasland om te hooien hooigras: hooigras (Meeuwen) Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.] I-3
grasmaaimachine maaimachine: mɛ̄i̯mǝšin (Meeuwen) Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
grasmus grasmus: grāsmɛs (Meeuwen) grasmus III-4-1
grasveld, bleekveld bleek: blēͅi̯k (Meeuwen), Grasveld(je) waarop men het gewassen linnen te bleken legt De vruiw di-j de was oppe bleik lag, zaag er nogal bleik ût  bleik (Meeuwen), groes: gruəs (Meeuwen), grūs (Meeuwen) bleek || bleekplaats, bleek || het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)] || stuk grasveld III-2-1
graszeis graszeissie: grā.s[zeissie] (Meeuwen) Zeis, speciaal bedoeld om gras te maaien, in tegenstelling tot de korenzeis, de heidezeis, enz. Zie toelichting bij het lemma ''zeis''. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. [N 18, 67 en 69; JG 1a, 1b; A 4, 28a; L 20, 28a; monogr.] I-3