22504 |
grote knikker |
dikke huif:
dikke hieve (L364p Meeuwen)
|
Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
21803 |
grote ruzie? |
bal:
bal (L364p Meeuwen),
herrie:
herrie (L364p Meeuwen)
|
een grote ruzie [hora, bal] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21508 |
grove stem |
grove stem:
ein grōͅvə stĕm (L364p Meeuwen)
|
grove stem [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18872 |
gruwelijk |
grof:
xrəf (L364p Meeuwen),
schrikaanjagend:
schrikaanjagend (L364p Meeuwen)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19082 |
guit |
pagadder:
In de oorspronkelijke Sp. bet. betaalmeester, maar op onze dagen wordt het woord vooral gebruikt voor een klein kind. Ich waas doon nog zuu eine pagadder van ein paar jaar aud
pagadder (L364p Meeuwen)
|
snaak, guit, kwajongen
III-1-4
|
19103 |
guit, schalk |
snaak:
snaak (L364p Meeuwen)
|
guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18834 |
guitig |
farsig (< fr.):
farsəx (L364p Meeuwen),
grapjas:
grapjas (L364p Meeuwen),
plaagstok:
plaagstok (L364p Meeuwen)
|
vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gilde (L364p Meeuwen),
gille (L364p Meeuwen)
|
gulden [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23267 |
gulden mis |
gulden mis:
gildemis (L364p Meeuwen),
gille mis (L364p Meeuwen)
|
Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
18541 |
gulp van een broek |
schreursgat:
[Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
sjriejersgaat (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
dit split [N 59 (1973)]
III-1-3
|