e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hees, schor hees: heͅis zijn (Meeuwen) schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)] III-1-2
heet, hitsig lopig: leͅi.pex (Meeuwen) heet, hitsig [Goossens 1b (1960)] III-2-1
heg, haag heg: heg (Meeuwen, ... ), tuin: tuin (Meeuwen, ... ), tuin is in dialekt huuf en huufke  tûn (Meeuwen) haag || Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)] III-2-1
heggenmus heggenschijter: hègkesji-jter (Meeuwen), hegmus: hègkmös (Meeuwen), wijnstamper: wi-jnstemper (Meeuwen) bastaardnachtegaal || heggemus III-4-1
heggenschaar tuinschaar: tûnsjiêr (Meeuwen) haagschaar III-2-1
heien heien: hęjǝ (Meeuwen) Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.] II-9
heilige, zalige heilige: n⁄n helligen (Meeuwen) Heilige. [ZND 35 (1941)] III-3-3
heimelijk koffiedrinken slempen: Van Dale: I. slempen, brassen, smullen, overdadig eten en/of drinken.  slempen (Meeuwen) heimelijk kopjes koffie bij elkaar drinken [tontelen, konkelen] [N 87 (1981)] III-3-1
heimelijk tekens geven zeuren: zeuren (Meeuwen) Heimelijk tekens geven bij het kaarten [blikken]. [N 88 (1982)] III-3-2
heimwee geen aard hebben: genen aard (hebben) (Meeuwen) heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)] III-1-4