e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heipalen heipalen: hęjpālǝ (Meeuwen), pijlers: pęjlǝrs (Meeuwen) De houten of betonnen palen die bij een paalfundering gebruikt worden. In L 321 waren de heipalen vervaardigd van de houtsoort 'pitchpine' ('petšpīnǝ') of 'grenen' ('grē̜nǝ'). [N 31, 4b; N 31, 4a; N 31, 5a] II-9
heizeis heizeissie: hęi̯zęi̯.si (Meeuwen), lappenzeissie: lapǝzęi̯si (Meeuwen) Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis √©√©n handvat. [JG 1a, 1b] I-8
hek aan de ingang van een wei veken: fękǝ (Meeuwen) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
hek, hekwerk hek: hek (Meeuwen), scheiling: šeͅleŋ (Meeuwen) Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] III-2-1
hek, poortje achterpoortje: achterportsje (Meeuwen), poortje: poortje (Meeuwen), veken: fekke (Meeuwen), Omdet het vekke upestòng is den hònd könne wegluipe  vekke (Meeuwen) achterpoortje naar de tuin of het achteruit || Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] || hekken || poortje in b.v. een haag III-2-1
helemaal, geheel en al heel: Iemand helemaal niet kennen: Ich kön hem van hart of start.  hiêl (Meeuwen), ram: ram (Meeuwen), rats: rats (Meeuwen) helemaal, geheel en al III-4-4
helling, talud afzink: aafzink (Meeuwen) helling, talud III-4-4
helpen helpen: hèlpə (Meeuwen) helpen III-1-4
hemel hemel: heməl (Meeuwen), hi.əməl (Meeuwen) hemel [RND] || Hemel. [ZND 01 (1922)] III-3-3
hen met kuikens brok: brok (Meeuwen) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12