20383 |
in ondertrouw gaan |
ondertrouw doen:
ondertrouw doen (L364p Meeuwen),
ondertrouwen:
ondertrouwen (L364p Meeuwen)
|
aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarbij de aanstaande echtgenoten elkaar verklaren dat zij met elkaar een huwelijk willen aangaan; in ondertrouw gaan [verscholen, ondertrouwen, ondertrouw doen, aantekenen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18525 |
in stof geplaatste zak |
maal zonder klep:
’n maal zónner klep (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
een in de stof geplaatste zak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20252 |
in verwachting zijn |
in positie:
pezi-jsie (L364p Meeuwen),
in positie zijn:
in pəsĭĕsĭĕ zeen (L364p Meeuwen),
kind verwachten:
kint vərwòchtə (L364p Meeuwen),
verwachten:
vərwochtə (L364p Meeuwen)
|
in positie zijn || kind verwachten || zwanger || Zwanger zijn: een kind dragen, zwanger zijn (staan, met een dik lijf lopen, inkopen, groot gaan, geladen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
21856 |
in voorraad |
voorhanden:
voorhanden (L364p Meeuwen),
voorradig:
voorradig (L364p Meeuwen)
|
in voorraad zijn [staan, voorradig zijn] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18037 |
indigestie (hebben) |
overeten:
ivərɛ.tə (L364p Meeuwen)
|
Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18812 |
informeren (onoverg.) |
bevragen:
bevragen (L364p Meeuwen),
zich bevragen:
zex bəvrōͅgə (L364p Meeuwen)
|
inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18849 |
ingetogen |
bedaard:
bedaard (L364p Meeuwen),
stil:
stel (L364p Meeuwen),
stil (L364p Meeuwen),
teruggetrokken:
teruggetrokken (L364p Meeuwen)
|
zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33181 |
ingooien (in een kuiltje) |
gooien:
gű̄i̯ǝ (L364p Meeuwen)
|
[N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 14 en 15]
I-5
|
19271 |
ingrijpen |
ingrijpen:
engripə (L364p Meeuwen),
zich mee moeien:
zich mee moeien (L364p Meeuwen)
|
met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34012 |
inhalen |
voorbijvaren:
vǝrbī.vā.rǝ (L364p Meeuwen)
|
Gaan twee karren achter elkaar en gaat de laatste vlugger vooruit dan de eerste, dan zal ze haar voorganger inhalen. [JG 1a, 1b]
I-10
|