20802 |
kaas |
kaas:
kîês (L364p Meeuwen),
Hollandse kaas, platte kaas
ki.s (L364p Meeuwen),
Loat dich di-jne kiês mè neet pakke: Laat je maar niet afpakken wat van of voor je is
kiês (L364p Meeuwen)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22610 |
kaatsbal |
prikkeballetje:
klein prikkebelkes (L364p Meeuwen)
|
Lievelingsspel 3. [SND (2006)]
III-3-2
|
22622 |
kaatsen |
prikken:
prikə (L364p Meeuwen),
Gew. VD: ene bal prikken.
prikə (L364p Meeuwen)
|
kaatsen [RND] || Prikken: iets dat neervalt opvangen.
III-3-2
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
kaatsen:
kaatsen (L364p Meeuwen)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23212 |
kabouter |
kaboutermannetje:
kebuitermennek (L364p Meeuwen)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stoaf (L364p Meeuwen),
stōͅf (L364p Meeuwen),
stoͅf (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
vuur:
Ze zat de koffiepot oppet veer
veer (L364p Meeuwen)
|
kachel || kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
19733 |
kachelpijp |
stoofpijp:
stoafpi-jp (L364p Meeuwen)
|
tube
III-2-1
|
24296 |
kadaver |
kreng:
krɛŋ (L364p Meeuwen)
|
Dood beest. [N 38, 20]
I-11
|
21191 |
kade |
kaai:
ps. omgespeld volgens RND!
ka͂i̯ (L364p Meeuwen)
|
de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (L364p Meeuwen)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|