24662 |
kattenstaart |
kattenstaart:
WLD
kattestart (L364p Meeuwen)
|
Kattestaart (lythrum salicaria 50 tot 150 cm grote plant. De stengels staan rechtop, zijn kantig en zijn meer of minder behaard; de bladeren zijn tegenoverstaand of in kransen en lancetvormig. De bloemen groeien in lange aren, zijn 6-tallig en purperroo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24179 |
kauw |
kaak:
kaak (L364p Meeuwen),
tauw:
kleinste soort kraai
tauw (L364p Meeuwen)
|
kauw || kerkkauw [ZND 27 (1938)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
kauwen:
kauwen (L364p Meeuwen),
knauwelen:
knàwele (L364p Meeuwen)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
een kesiefel (L364p Meeuwen),
kezuifel (L364p Meeuwen)
|
Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
keel:
kē̜.l (L364p Meeuwen),
strot:
struǝt (L364p Meeuwen)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
keͅl (L364p Meeuwen),
strot:
stry.t (L364p Meeuwen),
stryt (L364p Meeuwen)
|
keel [N 10b (1961)] || strot [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelkot:
keͅlkyət (L364p Meeuwen)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ.lpin (L364p Meeuwen)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vīǝ.rǝl (L364p Meeuwen),
meervoud
vīrǝls (L364p Meeuwen)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffe (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|