28710 |
kleermaker - smaadnamen, bijnamen |
naaldenvamer:
nǭlǝvięmǝr (L364p Meeuwen)
|
Scheld- of spotnamen en bijnamen voor de kleermaker. [N 59, 197c]
II-7
|
28921 |
kleermakersborstel |
klopborstel:
klopborstel (L364p Meeuwen)
|
Borstel, meestal van paardenhaar, waarmee men bij het persen de wolvezels in de goede richting schuiert. In het algemeen borstelt men hiermee stof en kleren schoon. Zie afb. 20. [N 59, 32]
II-7
|
28965 |
kleermakerszit |
kledermakerszit:
klęjǝrmākǝrszet (L364p Meeuwen),
klɛjǝrmākǝrszet (L364p Meeuwen)
|
Wijze van zitten van de kleermaker op de kleermakerstafel, met gekruiste benen. Zie afb. 30. [N 59, 199; monogr.]
II-7
|
20609 |
klef |
derf:
dɛ.rəf (L364p Meeuwen)
|
derf: brood waarin de gist niet genoeg gewerkt heeft
III-2-3
|
33746 |
klein paard |
(een) tweehands (paard):
twihānts (L364p Meeuwen),
ardenner:
ardɛnǝr (L364p Meeuwen),
poney:
po`nē (L364p Meeuwen),
tweehands paard:
tweehands paard (L364p Meeuwen)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3]
I-9
|
17544 |
klein persoon |
kleine, een -:
t is ne kleine (L364p Meeuwen)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20722 |
klein stukje vlees of kaas |
schonkentimpje:
sjònketimpke (L364p Meeuwen)
|
stukje of kleine hoeveelheid ham
III-2-3
|
29988 |
kleine bouwladder |
klein leidertje:
klęj lęjǝrkǝ (L364p Meeuwen),
korte leider:
kortǝ lęjǝr (L364p Meeuwen)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
29813 |
kleine stenen |
leemputters:
lęjmpętǝrs (L364p Meeuwen),
voorwerkers:
vęrwɛrkǝrs (L364p Meeuwen)
|
Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.]
II-8
|
20347 |
kleinkinderen |
kindskind:
kindskeindsj (L364p Meeuwen),
kindskinder:
keindskeiner (L364p Meeuwen)
|
kleinkind || kleinkinderen
III-2-2
|