24188 |
koekoek |
koekoek:
kukuk (L364p Meeuwen)
|
koekoek
III-4-1
|
25033 |
koele plek in de schaduw |
killeschaai:
keləša͂i̯ (L364p Meeuwen),
killesjaai (L364p Meeuwen),
koeleschaai:
koelesjaai (L364p Meeuwen)
|
koele plek in de schaduw
III-4-4
|
19747 |
koelkast |
frigo (fr.):
frigo (L364p Meeuwen)
|
koelkast
III-2-1
|
33349 |
koestal |
koestal:
kű(u̯)[stal] (L364p Meeuwen)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (L364p Meeuwen),
ps. omgespeld volgens RND!
kyts (L364p Meeuwen)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21230 |
koets: sjees |
sjees (<fr.):
Van Dale: sjees (<Fr.), 1. licht, hoog tweewielig rijtuig, met kap.
sies (L364p Meeuwen)
|
koets [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21265 |
koffer |
koffer:
kofər (L364p Meeuwen)
|
koffer
III-3-1
|
20864 |
koffie |
koffie:
koffie (L364p Meeuwen)
|
(koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20840 |
koffie zetten |
opschudden:
Nelleke hauw òs èè lekker zjetsje koffie opgesjödsj
opsjödde (L364p Meeuwen)
|
koffie of thee zetten
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
dras:
dras (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
Oppe bujem van het koffiekenke laag nogal vèèl dras Dès andere thee dan koffiedras: dat is wel iets anders, hè
dras (L364p Meeuwen)
|
drap || dras, koffiedik || koffiedik [DC 47 (1972)]
III-2-3
|