18826 |
kommervol (zijn): kommer |
bezorgd:
bezorgd (L364p Meeuwen)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
kni-jn (L364p Meeuwen),
knien (L364p Meeuwen),
kənī.n (L364p Meeuwen),
pl.
kənin (L364p Meeuwen)
|
konijn [ZND 42 (1943)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
konijnspijp:
kninspi:p (L364p Meeuwen)
|
konijnenhol [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
21266 |
koning |
koning:
kī[ə}niŋ (L364p Meeuwen),
ky.niŋ (L364p Meeuwen)
|
koning [RND], [ZND m]
III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
stuk:
t steik (L364p Meeuwen)
|
Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
22812 |
koning in het kaartspel |
heer:
hi:r (L364p Meeuwen),
hier (L364p Meeuwen)
|
Heer: de hoogste op één na in het kaartspel. || Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
moer:
mōr (L364p Meeuwen)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
34186 |
koningskop |
roos:
roos (L364p Meeuwen),
ry.s (L364p Meeuwen),
rȳs (L364p Meeuwen)
|
Uitstulping van de schede in de vorm van een vuistgrote, roze bol. Bij een onvolledige prolapsus vaginae komt een klein deel van schede, namelijk meestal de bovenwand, als een vuistgroot, rood gezwel voor de dag (Berns, blz. 76). Bij een volledig prolapsus vaginae komt de gehele schedewand min of meer te voorschijn. [N 52, 30b; N 3A, 97; N 52, 30a; N 48A, 44a, 44b, 54a en 54d; monogr.]
I-11
|
18968 |
konkelen |
konkelfoezen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
konkelfoezen (L364p Meeuwen)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
fezelen:
Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.
fezelen (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|