33409 |
legnest |
nest:
nęst (L364p Meeuwen)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
21553 |
lei |
lei:
lei (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
leiden:
lɛi̯ǝ (L364p Meeuwen)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
30530 |
leien dak |
leien dak:
lęjǝ dāk (L364p Meeuwen)
|
Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.]
II-9
|
29899 |
leipan |
tegelpan:
tēgǝlpan (L364p Meeuwen)
|
Gebakken dakpan in de vorm en afmeting van de natuurlijke lei. Leipannen worden gespijkerd, zij hebben geen kop- of zijsluiting en moeten daarom zo gedekt worden dat de naad tussen twee leipannen afgedekt wordt door een bovenliggende pan. [N 32, 49a]
II-8
|
27280 |
leisteen |
leisteen:
lęjstęjn (L364p Meeuwen)
|
Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;]
II-9
|
20580 |
lekkerbek |
lekkerbek:
lekkerbek (L364p Meeuwen),
vreetzak:
vréétzak (L364p Meeuwen)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
lelietje-van-dalen:
WLD
lelietje van dalen (L364p Meeuwen),
meiklokje:
-
meiklokske (L364p Meeuwen)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)] || lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)]
III-4-3
|
19124 |
lelijk |
lelijk:
in de bet. v.: "kijk niet zo lelijk
līēlək (L364p Meeuwen)
|
lelijk
III-1-4
|
22649 |
lemen knikker |
kanneklitser:
Kanneklits: kanne (= gebakken aarde) + klits (= klein bolletje) Ma.;
kanəklitsər (L364p Meeuwen),
pannenklitser:
Sub kanneklitser.
panəklitsər (L364p Meeuwen)
|
Kanneklitser: zeer kleine, uit leem gebakken knikker.
III-3-2
|