17971 |
lichaamskracht |
macht:
macht (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
25161 |
licht vriezen |
rijmen:
hiezal: bevroren regen of mist.
rĭĕmə (L364p Meeuwen)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
demi-saison (fr.):
dəmisəzo͂. (L364p Meeuwen),
seizoensjas:
səzynsjas (L364p Meeuwen)
|
overjas van dunne stof || seizoensjas
III-1-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
driftig:
driftig (L364p Meeuwen),
kort aangebonden:
kort aangebonden (L364p Meeuwen),
krikkelig:
krīkələX (L364p Meeuwen)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21473 |
lid van een vereniging |
lid:
ein lied (L364p Meeuwen),
lid van een vereenigink (L364p Meeuwen)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
lid, leden:
lit (L364p Meeuwen)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22750 |
lied, liedje |
liedje:
le.tjə (L364p Meeuwen),
li.tšə (L364p Meeuwen),
dim.
lētə (L364p Meeuwen)
|
liedje [RND] || Liedje. [ZND m]
III-3-2
|
19061 |
liefde |
liefde:
lēͅfdə (L364p Meeuwen)
|
warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18881 |
liefkozen |
flikflooien:
flekfly(3)̄jə (L364p Meeuwen),
karnoffelen:
zie ook knûffele
kernòffele (L364p Meeuwen),
moederen:
Ich goan heivers, zag ¯r Ich goan nog èè bitsje mojere
mojere (L364p Meeuwen),
mouwvegen:
mouwvegen (L364p Meeuwen)
|
knuffelen, vrijen || lekker knuffelen || zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
lēͅgə (L364p Meeuwen),
leͅgə (L364p Meeuwen),
liegen (L364p Meeuwen),
liegə (L364p Meeuwen)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || liegen [ZND 25 (1937)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|