e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
begrijpen begrijpen: begrijpen (Meeuwen), begrīēpə (Meeuwen), bəgriepə (Meeuwen), bəgripə (Meeuwen) begrijpen || met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)] III-1-4
begrip, besef begrip: begrip (Meeuwen), begrīēp (Meeuwen), beͅgrīp (Meeuwen), bəgrip (Meeuwen), benul: benul (Meeuwen, ... ), bənul (Meeuwen), besef: besef (Meeuwen), bezei: vb."van kaarten heeft hij geen -  bəzèèj (Meeuwen) begrip || benul || een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)] || verstand, aanleg III-1-4
beide beenderen van de onderkaak schaar: šīǝr (Meeuwen), scharen: šīǝrǝ (Meeuwen) De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30] I-9
beide panden van een uiteengeploegde akker zijden: zii̯ǝ (Meeuwen) Het uiteenploegen van een akker levert, als men de keerstroken buiten beschouwing laat, twee even grote stroken op aan weerskanten van de eindvoor in het midden. Uiterlijk is er overeenkomst met het ploegen in panden. Voor deze, afzonderlijk te ploegen delen van een akker zie men echter het vorige lemma. [N 11, 54; N 11A, 121f] I-1
beitel beitel: bęjtǝl (Meeuwen) De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] II-12
bejaard/oud (bn) bejaard: bəjaort (Meeuwen) bejaard III-2-2
bek muil: mul (Meeuwen), myl (Meeuwen), mûl (Meeuwen) muil [ZND 01 (1922)] III-4-2
bekakte praat kak: kak (Meeuwen), niet min: niet min (Meeuwen) taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)] III-3-1
bekakte praat /bekakt praten kak: kak (Meeuwen) taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)] III-1-4
bekendmaken afbellen: afbellen (Meeuwen), uitbellen: uitbellen (Meeuwen) officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)] III-3-1