25957 |
molen |
molen:
mīǝ.lǝ (L364p Meeuwen)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
25946 |
molenaar |
moller/molder:
mǫlǝr (L364p Meeuwen),
muller/mulder:
męlǝr (L364p Meeuwen)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
woutwormsheuvel:
(mv wő̜u̯.tw.rǝmshīǝ.vǝlǝ)
wő̜u̯.twɛ.rǝmshīǝ.vǝl (L364p Meeuwen)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
33557 |
molsla |
schevesalade:
uitspruitsels van de paardebloem
sjèveslaai (L364p Meeuwen)
|
molsla
I-7
|
21598 |
mompelen |
grommelen:
gromməlen (L364p Meeuwen),
mompelen:
mompelen (L364p Meeuwen)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
munt (L364p Meeuwen)
|
mond [RND]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
mul (L364p Meeuwen)
|
muil [ZND m]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
pootziekte:
pootziekte (L364p Meeuwen)
|
Ziekte waarbij de mond en de klauwen van de varkens zijn aangetast; de dieren weigeren alle voedsel. Het is een besmettelijke ziekte. [N 76, 53; A 48a, 21; monogr.]
I-12
|
22681 |
mondstuk |
mondstuk:
montstɛk (L364p Meeuwen),
môntstɛk (L364p Meeuwen)
|
Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)] || Mondstuk: deel van een pijp dat men tussen de lippen houdt, van een blaasinstrument.
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
mondvol:
montvoͅl (L364p Meeuwen)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|