e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beloken pasen beloken pasen: bluuke posen (Meeuwen), pĕluke pōͅsən (Meeuwen) Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] III-3-3
bemanning bemanning: ps. omgespeld volgens RND!  bəmaniŋ (Meeuwen) de bemanning van een schip [bemanning, équipage] [N 90 (1982)] III-3-1
bemesten bemesten: bǝmęstǝ (Meeuwen), mesten: męstǝ (Meeuwen) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benamingen van de eg naar het aantal hoofdbalken vierbooms[eg]: vierbooms[eg] (Meeuwen) De driehoekige (houten) eg had gewoonlijk maar twee hoofdbalken die van voren (bij het aanspanningspunt) met elkaar verbonden waren en verder naar achteren door enkele scheien uiteen gehouden werden. De vierhoekige eg had soms drie, maar meestal vier tot zes hoofdbalken, al naar gelang de grootte. In de betrokken woordtypen hieronder vertegenwoordigt drie tevens dialectvarianten van het type drij. Varianten van de typen twee- t/m zesboomseg hebben in het lid booms soms het vocalisme (umlaut) van de plaatselijke meervoudsvorm van boom. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie de toelichting bij het lemma ''eg''. [N 11, 75; N 11A, C] I-2
benamingen van het paard naar de leeftijd graspaard: graspē̜rt (Meeuwen) Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
benauwd en vochtig weer benauwd (weer): bənau̯t (Meeuwen), laf (weer): laf (Meeuwen), nat en warm, wèssich wéér (wassig weer).  làf (Meeuwen), mottig (weer): (mottig weer).  moͅtəx (Meeuwen), wassig weer: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  het wèèr is nogal wössig (Meeuwen) bedompt, benauwd || drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || vochtig en warm weer III-4-4
benen (spotnamen) stapels: stapels (Meeuwen), stokken: stekker (Meeuwen) benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)] III-1-1
bengelen bengelen: bɛŋələ (Meeuwen) Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)] III-1-2
benieuwen benieuwd zijn: bənuut (Meeuwen), benieuwen: benieuwen (Meeuwen), beͅnywə (Meeuwen) benieuwd || zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)] III-1-4
bepaalde hoeveelheid heleboel: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  einen hiêleboel (Meeuwen), klats (vloeistof): klatz (Meeuwen), ps. zo wordt het ook geschreven!  klats (Meeuwen), poes: ein pûs (Meeuwen), portie: puursie (Meeuwen), reik: ("Doa höbste vèèl reik aan").  reik (Meeuwen), scheut (water): (appelen b.v.).  šy.t (Meeuwen), trobbel: trobəl (Meeuwen), zwik: ein zwik (Meeuwen) bepaalde hoeveelheid || bepaalde hoeveelheid (vloeistof) || beschikbare hoeveelheid || een aantal bij elkaar staande voorwerpen [trobbel] [N 91 (1982)] || een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)] III-4-4