e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muis muis: my(3)̄əs (Meeuwen), mûs (Meeuwen), muisje: mi-jske (Meeuwen) muis || muisje III-4-2
muts: algemeen muts: møts (Meeuwen), mɛts (Meeuwen), pots: pøts (Meeuwen), Etym.: kapoets, znw. nog niet bij Kil. uit nhd. kapuze van "mantelkap"= It. capuccio, waaruit ook Fr. capuce. De eerste lettergreeep is waarschijnlijk weggevallen omdat ze niet hoofdtonig was.  pyts (Meeuwen) muts || pet, muts, klak [RND] || soort van ronde muts III-1-3
muur muur: mō.r (Meeuwen), mōr (Meeuwen) Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9
muurbloem grifiaat: grifioat (Meeuwen), kernoffel: kernòffel (Meeuwen) muurbloem (fr. giroflée) || muurbloempje (fr. giroflée) III-4-3
muurblokken muurblokjes: mō.rblękskǝs (Meeuwen), muurblokken: mō ̝ǝrblokǝ (Meeuwen) Vierkante houten blokjes die men in de muur metselt, om er later de dagstukken van de deur op vast te maken. Volgens de invuller uit L 210 werden muurblokken in het noorden van Nederlands Limburg niet toegepast. [N 32, 11c; N 55, 19b; monogr.] II-9
muurdam, penant paneel: pǝni.jǝl (Meeuwen), pilaar: pilęr (Meeuwen), pilaster: pilastǝr (Meeuwen) Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.] II-9
muurraam blind raam: blent rām (Meeuwen) [N 55, 19c; N 32, 10a-c; monogr.] II-9
muurvlechting topsverband: teps˲vǝrbānt (Meeuwen), vlechtwerk: vlɛxtwɛ̄rk (Meeuwen) Wigvormig muurdeel waarvan de steenlagen loodrecht op de helling van de muurlijn staan. De lagen van de muurvlechting lopen alle tot een zelfde lintvoeg door. Kleine muurvlechtingen worden uitgevoerd in staand verband, grotere in kruisverband. Zie ook afb. 42. [N 31, 29] II-9
muziek muziek: məzî.k (Meeuwen) Muziek. III-3-2
muziekinstrument instrument: enstrəmeͅnt (Meeuwen), Een instrument bespelen.  i̯nstrəmaent (Meeuwen) Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] || Instrument. III-3-2