17609 |
neus (spotnamen) |
snuit:
snyt (L364p Meeuwen)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17614 |
neusgaten |
neuskotten:
naskytər (L364p Meeuwen)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
nasvligəl (L364p Meeuwen)
|
neusvleugel [N 10b (1961)]
III-1-1
|
20482 |
nicht |
nicht:
nicht (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
nicht || nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
neer (L364p Meeuwen)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18801 |
niet helder van geest |
dutselachtig:
detsəlɛxtəx (L364p Meeuwen)
|
niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20167 |
niet zindelijk |
nog niet droog:
nog niet drieg (L364p Meeuwen)
|
onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18921 |
nietsnut |
luizenkloot:
Ich verstoan neet, detter zich möt zuu eine lûzekluut wiltsj ophauwe
lûzekluut (L364p Meeuwen),
luizenkramer:
Letterlijk
lûzekriêmer (L364p Meeuwen),
nietsnut:
nietsnut (L364p Meeuwen),
niksnut:
nēͅtsnut (L364p Meeuwen),
pilot (fr.):
plod (L364p Meeuwen)
|
(marktkramer) van niks || een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)] || vent van niks
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuw licht:
nüüwə leecht (L364p Meeuwen),
nieuwe maan:
nieuw maan (L364p Meeuwen)
|
schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
nyjo:r (L364p Meeuwen)
|
Nieuwjaar.
III-3-2
|