19711 |
omheining |
tuin:
ty(3)̄n (L364p Meeuwen)
|
heining, omtuining
III-2-1
|
17850 |
omhooggaan |
rijzen:
rizə (L364p Meeuwen)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluif:
slyf (L364p Meeuwen)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18548 |
omslag van de broek |
omslag:
ómslaach (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
zoom:
zuim (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
de omslag van de broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
omtrɛk (L364p Meeuwen)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25685 |
omzetten |
omroeren:
omrērǝ (L364p Meeuwen),
omschieten:
omšētǝ (L364p Meeuwen)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25087 |
onbelangrijk |
min:
men (L364p Meeuwen),
onbelangrijk:
onbəlaŋrək (L364p Meeuwen),
weinig:
wɛinəx (L364p Meeuwen)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
onbeleefd:
onbeleefd (L364p Meeuwen),
stom:
stom (L364p Meeuwen)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
loebas (zn.):
(= onbeschoft).
loebas (L364p Meeuwen),
onbeschoft:
onbeschoft (L364p Meeuwen)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
astrant:
astrand (L364p Meeuwen),
astrant (L364p Meeuwen),
bijdehand:
bij de hand (L364p Meeuwen),
onbeschaamd:
onbəsjāmt (L364p Meeuwen)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|