17927 |
onvast ter been (zijn) |
geen spoor kunnen houden (uitdr.):
gien [spy(3)̄r} kunnen houden (L364p Meeuwen)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33682 |
onvruchtbare grond |
slechte grond:
slechte grond (L364p Meeuwen)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwē̜n (L364p Meeuwen),
kwɛ̄n (L364p Meeuwen)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderschoer:
ein dòndersjoor (L364p Meeuwen),
hemelschoer:
ein hemelsjoor (L364p Meeuwen),
onweersbijs:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
ein ònwèèrsbi-js (L364p Meeuwen),
schoer:
šōͅr (L364p Meeuwen)
|
donderbui, onweersbui
III-4-4
|
17973 |
onwel |
niet goed:
ne.t chu.t (L364p Meeuwen)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19218 |
onwennig (voelen) |
ongemakkelijk:
ongəmeͅkələk (L364p Meeuwen),
onwennig:
onwennig (L364p Meeuwen)
|
nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29004 |
onzichtbaar naaien |
blind naaien:
blent nęjǝ (L364p Meeuwen)
|
Naaien zonder zichtbare naden. [N 59, 70; N 62, 15c; N 59, 59]
II-7
|
18570 |
onzichtbare sluiting |
bedekte sluiting:
bedèkte sluuting (L364p Meeuwen),
bedèkte slùuting (L364p Meeuwen)
|
een jas met onzichtbare sluiting [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20557 |
ooft |
bakkemuizen:
bakkemuuze (L364p Meeuwen),
De benamig komt van gebakken muizen(de in het bakhuis) gedroogde peren leken op de muizen die in de stallen rondliepen
bakkemûze (L364p Meeuwen),
Soorten peren: lieve vruiwe péére wituichste
bakkemĭĕs (L364p Meeuwen),
gedroogde peren:
gedroogde pɛren (L364p Meeuwen)
|
Gedroogde peer waarvan (met meerdere exemplaren) moes gemaakt wordt waarmee taarten gevuld worden || hoe heet een appel (soms appelschijf) die platgedrukt en in de oven gedroogd is [ZND 17 (1935)] || ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20736 |
ooftvlaai |
bakkemuizenvlaai:
Als ze destijds in de houtoven brood gebakken hadden, droogden ze de peren op de nog warme ovenvloer. Daarvan bakten ze met kermis "vlaai"; een delicatesse met ietwat wilde smaak die refereerde aan het ooft van weleer
bakkemûzevlaai (L364p Meeuwen),
taartenpomvlaai:
Verkl. èè terptepimke
tertepòmvlaai (L364p Meeuwen)
|
gedroogde peren voor het bakken van een vlaai || taart van geconfijte appelschijfjes
III-2-3
|