21808 |
overleggen |
bedisselen:
bedisselen (L364p Meeuwen),
overleggen:
īvərleͅi̯gə (L364p Meeuwen),
overleggen (L364p Meeuwen)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
33051 |
overmouwen |
korte mouwen:
kortǝ műu̯ǝ (L364p Meeuwen)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25065 |
overschot, restant |
klatsje:
kletskə (L364p Meeuwen),
rest:
rest (L364p Meeuwen)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28976 |
overstikken |
overstikken:
ięvǝrstekǝ (L364p Meeuwen)
|
Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9]
II-7
|
19771 |
overtrek |
beddenzak:
beͅdəzak (L364p Meeuwen)
|
overtreksel van een bed
III-2-1
|
21168 |
overweg |
bareel:
ps. omgespeld volgens RND!
bərīl (L364p Meeuwen)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18892 |
overwegen |
nadenken:
nōͅdiŋkə (L364p Meeuwen),
naprakkiseren:
noͅprakəzēͅrə (L364p Meeuwen),
overleggen:
overleggen (L364p Meeuwen),
prakkiseren:
prakkezeren (L364p Meeuwen),
prakkəzéérə (L364p Meeuwen)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)] || overpeinzen
III-1-4
|
30122 |
overwelven |
overdekken:
i.jvǝrdɛkǝ (L364p Meeuwen)
|
Een ruimte overwelven met behulp van één gewelf. 'Dalles' in het woordtype 'dalles leggen' (Q 3) is de benaming voor een soort holle bakstenen die voor vloeren worden gebruikt. De stenen worden op de bouwplaats tot vloerelementen verwerkt en na verharding op de bouwmuren gelegd. Zij geven een vlakke overdekking. Zie ook het lemma 'Holle steen' in wld ii.8, pag. 71. [N 32, 22a; monogr.]
II-9
|
30060 |
paalfundering |
fondament op pijlers:
fǫndamɛnt˱ op pęjlǝrs (L364p Meeuwen)
|
Fundering waarbij het metselwerk steunt op houten platen en kespen die door ingeheide palen gedragen worden. Onder 'kespen' verstaat men oplegstukken die dwarsliggend op de koppen van de heipalen bevestigd zijn. Zij dragen de vloer waarop gemetseld wordt. Een fundering op palen wordt toegepast, wanneer de vaste grondslag voor het bouwwerk op grotere diepte dan 4 m beneden het maaiveld ligt. Uit de opmerkingen van de invullers uit L 210, L 320a, L 330, Q 99*, Q 113, Q 193 en Q 194 bleek, dat de paalfundering in met name Nederlands Limburg niet gebruikelijk was. [N 31, 4a]
II-9
|
22804 |
paar of onpaar |
paar of onpaar:
paar of onpaar (L364p Meeuwen)
|
Paar of onpaar (een kinderspel, waarbij naar een even of oneven getal knikkers, enz. geraden wordt). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|