21006 |
prei |
look:
luuk (L364p Meeuwen),
poier:
pūiə.r (L364p Meeuwen),
poor:
puur (L364p Meeuwen),
py(3)̄r* (L364p Meeuwen)
|
[Goossens 1b (1960)]look || prei
I-7
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
bēləkə (L364p Meeuwen),
ei šuun beləkə (L364p Meeuwen),
prent(je):
print (L364p Meeuwen)
|
Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)] || Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)] || Prent.
III-3-2
|
22945 |
prent(je) add. |
ras:
ras (L364p Meeuwen)
|
Ras [II]: prentje, waarop een persoon van een bepaald ras.
III-3-2
|
21206 |
prentbriefkaart |
postkaart:
ps. omgespeld volgens RND!
poͅska͂rt (L364p Meeuwen)
|
een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19333 |
pret, schik |
lol:
lol (L364p Meeuwen),
loͅl (L364p Meeuwen),
lòl (L364p Meeuwen),
plezier:
plezier (L364p Meeuwen),
pləzēͅr (L364p Meeuwen),
samest. ein plezeerreis
plezeer (L364p Meeuwen),
pret:
pret (L364p Meeuwen),
schik:
schik (L364p Meeuwen)
|
een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || plezier, pret || pret, lol
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
clown:
clown (L364p Meeuwen)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
plezierig:
pləzēͅrəx (L364p Meeuwen)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
kwezel, een -:
ps. invuller heeft niet duidelijk vermeld of dit het antwoord is van vraag 20 of 21!
kwezel (L364p Meeuwen)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
28890 |
priem |
priem:
prim (L364p Meeuwen)
|
Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.]
II-7
|
29943 |
priemen |
priems:
prims (L364p Meeuwen)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|