17640 |
ruggengraat |
ruggengraat:
reͅigəgroͅt (L364p Meeuwen),
ruggenstrang:
reͅigəstraŋk (L364p Meeuwen)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wervel (L364p Meeuwen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33974 |
rugriem |
lichtriem:
lextrēm (L364p Meeuwen)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
29076 |
rugsplit |
gewone slip:
gǝwyǝn slep (L364p Meeuwen)
|
De split in het verlengde van de rugnaad van een colbert. [N 59, 90b]
II-7
|
29074 |
rugvoeringplooi |
slipplooi:
slepplȳj (L364p Meeuwen)
|
Plooi in de voering in de middenrugnaad. [N 59, 119]
II-7
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rieke (L364p Meeuwen),
riekə (L364p Meeuwen),
rikə (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken [DC 53 (1978)], [N 10b (1961)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
mangelen:
mangelen (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
wille ver `ns mangelen (L364p Meeuwen),
tuisen:
tŭsə (L364p Meeuwen),
Kil. mnl. tuuschen (hgd. tauschen) ruilen, verruilen, verkwa.selen.
ty.sə (L364p Meeuwen)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Tuischen. [ZND m] || Tuisen: Ruilen. || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
rīn (L364p Meeuwen)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
rysə (L364p Meeuwen)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
ruite (L364p Meeuwen),
ruute (L364p Meeuwen),
Ss. ruiteboer, -heer.
rytə (L364p Meeuwen)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten (kaart). || Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|