21086 |
schimmel |
schimmel:
šemǝl (L364p Meeuwen)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
šeməl (L364p Meeuwen)
|
schimmel
III-4-3
|
21440 |
schimpen |
kletsen:
kletsen (L364p Meeuwen),
kommeren:
kommeren (L364p Meeuwen),
schampen:
sjampə (L364p Meeuwen)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
schip (L364p Meeuwen),
ši.əp (L364p Meeuwen),
`ie in sjiep lang uitspreken`
ein sjiep, twie sjiep (L364p Meeuwen)
|
een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] || schip [RND] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (L364p Meeuwen)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18923 |
schipperen |
schipperen:
schipperen (L364p Meeuwen),
sjepərə (L364p Meeuwen)
|
naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25045 |
schitteren |
schitteren:
šitərə (L364p Meeuwen)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
šōn (L364p Meeuwen),
Hoog, laag schoenen. Ss. schoenborstel.
šu.n (L364p Meeuwen)
|
een schoen [ZND 06 (1924)] || schoen
III-1-3
|
18369 |
schoen: spotnamen |
lompe schoen:
Plomp, onsierlijk van vorm.
lompe schoenen (L364p Meeuwen)
|
plompe schoenen
III-1-3
|
18466 |
schoenborstel |
blinkborstel:
bleŋk˂boͅrstəl (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
bliŋkborstəl (L364p Meeuwen)
|
schoenborstel
III-1-3, III-2-1
|