25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snījən (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
-
snieuwklokje (L364p Meeuwen),
WLD
sniklekske (L364p Meeuwen)
|
sneeuwklokje [DC 56 (1981)] || Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snîê (L364p Meeuwen)
|
sneeuw [RND]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
rap:
rap (L364p Meeuwen)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
sneltrein:
een sneltrein (L364p Meeuwen)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
ps. omgespeld volgens RND!
snīvələ (L364p Meeuwen)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33514 |
snijbonen |
wollewantjes:
wollewantsjes (L364p Meeuwen)
|
pronkbonen
I-7
|
18134 |
snijwonde |
snee:
snɛ.i (L364p Meeuwen)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
snoffen:
snofə (L364p Meeuwen)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21450 |
snipper |
snipper:
snepər (L364p Meeuwen)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|