19893 |
stenen omheining |
muur:
mu.ər (L364p Meeuwen)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
29923 |
stenendrager |
brikkenman:
brekǝma.n (L364p Meeuwen),
brekǝman (L364p Meeuwen)
|
De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.]
II-9
|
32971 |
stengel, steel |
steel:
stēl (L364p Meeuwen)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
30005 |
sterke mortel |
mortel:
mortǝl (L364p Meeuwen),
waterdichte mortel:
wātǝrdextǝ mortǝl (L364p Meeuwen)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
30001 |
sterke trasmortel |
kalkmortel:
kalǝk[mortel] (L364p Meeuwen)
|
Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b]
II-9
|
20323 |
sterven |
afstappen:
afstappen (L364p Meeuwen),
de pijp aan maarten geven:
pijp aan maarten geven (L364p Meeuwen),
kapotgaan:
kǝpǫtxy.n (L364p Meeuwen),
laatste adem uitblazen:
laatste adem uitblazen (L364p Meeuwen),
sterven:
steͅrvə (L364p Meeuwen),
stèèrvə (L364p Meeuwen),
zijn broek inleveren:
zijn broek inleveren (L364p Meeuwen)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || sterven || sterven van een mens [N 38 (1971)]
I-11, III-2-2
|
24822 |
sterven van een plant |
kapot gaan:
kəpoͅtxy(3)̄n (L364p Meeuwen)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
29981 |
steunklos |
klos:
klos (L364p Meeuwen)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
straf:
straf (L364p Meeuwen)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
19308 |
stiekem |
achterbaks:
achterbaks (L364p Meeuwen),
geniepig:
gənipəx (L364p Meeuwen),
heimelijk:
heimelijk (L364p Meeuwen),
heͅi̯mələk (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
stiekem:
stikəm (L364p Meeuwen)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|