19318 |
trotsheid |
grootsigheid:
Zuu ein kaal kakmedam stikt òmmes vanne griêtsigheid
griêtsigheid (L364p Meeuwen),
hovaard:
det kaal kakmadammeke stikt vannen huvaard (of: vanne huvèèrdigheid)
huvaard (L364p Meeuwen),
trots:
troͅts (L364p Meeuwen)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || het laten blijken van het gevoel dat men méér is dan een ander(e) || hoogmoed
III-1-4
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trajwə (L364p Meeuwen),
trouwen (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || trouwen
III-2-2
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
trajwrink (L364p Meeuwen)
|
trouwring
III-2-2
|
18169 |
trui |
tricot (fr.):
trɛko (L364p Meeuwen),
trui:
troe.y (L364p Meeuwen)
|
pullover || trui
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
pokken:
pokken (L364p Meeuwen),
tering:
ti.riŋ (L364p Meeuwen)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a] || Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tii̯ǝrǝn (L364p Meeuwen),
tīrǝ (L364p Meeuwen)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
tuierpaal:
tīrpǭl (L364p Meeuwen),
tuierstaak:
tii̯ǝrstāk (L364p Meeuwen)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
33506 |
tuinbonen |
paardsbonen:
pèèrsbuun (L364p Meeuwen)
|
veldboon
I-7
|
19738 |
tuingeranium |
geranium:
žəranijom (L364p Meeuwen)
|
geranium
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
keͅrvəl (L364p Meeuwen),
kɛrvəl* (L364p Meeuwen)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel
I-7
|