e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitbrander berisping: bərespiŋ (Meeuwen), bərisping (Meeuwen), uitbrander: uitbrander (Meeuwen), uitschieter: uitschieter (Meeuwen) berisping || een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdenken bedenken: bedenken (Meeuwen), prakkedenken: prakkedènke (Meeuwen), uitprakkiseren: uitprakkezeren (Meeuwen), ytprakəzēͅrə (Meeuwen) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] || een enigzins grappige contaminatie: prakkezère en dènke: nadenken III-1-4
uiteenploegen afploegen: ã.f[ploegen] (Meeuwen), vaneenaf doen: vanęi̯nā.f˱ dō.n (Meeuwen) Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
uiten lossen: lossen (Meeuwen), uiten: uiten (Meeuwen) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1
uiterontsteking, mastitis wind in de uier: went en dǝn ø̜i̯ǝr (Meeuwen), wind in de uier (Meeuwen) Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.] I-11
uitgaan op zwier gaan: op zwier goan (Meeuwen) uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgestort zaad van de hengst natuur: natēr (Meeuwen), sprong: spruŋk (Meeuwen) [N 8, 48 en 49] I-9
uitgieten schenken: sjiŋkə (Meeuwen) een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)] III-4-4
uitglijden uitglitschen (<du.): uutglitsən (Meeuwen), uitschampen: ytšampə (Meeuwen) uitglijden [ZND 24 (1937)] || uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithalen van de doorslagsteken uittrekken: ȳttrɛkǝ (Meeuwen) Het verwijderen van de doorslagsteken. [N 59, 51b] II-7