34466 |
vechthaan |
vechthaan:
vɛxthā.nǝ (L364p Meeuwen)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34266 |
vee |
beesten:
bīǝstǝ (L364p Meeuwen),
vee:
vīǝ (L364p Meeuwen)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
34270 |
veearts |
veeart:
viā.rt (L364p Meeuwen)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
kandelen:
Ich zaat möt eine straffe kater, want staags van vèèrs hauw uis "kòmpeni-j"dureweg gekaanjeldsj
kaanjele (L364p Meeuwen),
lampetten:
lampötte (L364p Meeuwen),
peken:
pɛ.kə (L364p Meeuwen),
zuipen:
zūpə (L364p Meeuwen),
zŭŭpe (L364p Meeuwen)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || stevig doordrinken || zuipen (overmatig drinken) [ZND 08 (1925)] || zuipen (peken)
III-2-3
|
21877 |
veel moeten betalen |
diep in de schuld zitten:
diep in de schuld zitten (L364p Meeuwen)
|
veel kosten hebben, veel moeten betalen [brokken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18547 |
veel te wijde broek |
boks voor dikbuiken:
bóks viér dikbùuk (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
losse boks:
’n losse boks (L364p Meeuwen),
’n losse bóks (L364p Meeuwen),
wijde boks:
’n wiej bóks (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
een broek voor een gezet figuur [N 59 (1973)] || een veel te wijde broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
doorjager:
doorjager
dy(3)̄rjīgər (L364p Meeuwen),
iemand die veel eet en toch mAger blijft
dûûrjîêger (L364p Meeuwen)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24262 |
veer |
nagelijzer:
nāgǝlizǝr (L364p Meeuwen),
pluim:
plûm (L364p Meeuwen),
staart:
start (L364p Meeuwen),
veer:
vèèr (L364p Meeuwen)
|
pluim || Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer, pluim
II-9, III-4-1
|
34267 |
veestapel |
beesten:
bīǝstǝ (L364p Meeuwen),
vee:
vīǝ (L364p Meeuwen)
|
Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34282 |
veevoer verzamelen |
maaien:
męi̯ǝn (L364p Meeuwen),
plukken:
plękǝ (L364p Meeuwen)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|