33799 |
voorknie |
knie:
knī (L364p Meeuwen)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
29032 |
voorkrimpen |
droog persen:
drięx posǝ (L364p Meeuwen)
|
Het natmaken en weer droogpersen van de stof om te voorkomen dat deze later zal krimpen. [N 59, 81a]
II-7
|
20409 |
voornaam |
voornaam:
vərnaam (L364p Meeuwen)
|
voornaam
III-2-2
|
18889 |
voornemen |
plan:
een plan (L364p Meeuwen),
plan (L364p Meeuwen)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19007 |
voornemens zijn |
van plan zijn:
van plan zēͅn (L364p Meeuwen),
zinnens zijn:
Ik ben zinneus dat te doen.
zinneus zijn (L364p Meeuwen)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17852 |
vooroverduikelen |
duikelen:
duikele (L364p Meeuwen)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
29072 |
voorpand |
voorkant:
vɛ̄rkant (L364p Meeuwen)
|
Voorstuk van een jas, vest enz. [N 59, 93]
II-7
|
21855 |
voorraad |
voorraad:
voorraad (L364p Meeuwen)
|
de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32643 |
voorschaar |
voorschalm:
vīǝ.r[schalm] (L364p Meeuwen),
voorschalmpje:
vīǝ.ršɛlǝmkǝ (L364p Meeuwen)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
šolk (L364p Meeuwen),
VD: samentrekking van schorteldoek.
šolək (L364p Meeuwen)
|
schort || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|