30082 |
waterpas |
pas:
pas (L364p Meeuwen),
waterpas:
wātǝrpás (L364p Meeuwen),
zuiver waterpas:
zīvǝr wātǝrpas (L364p Meeuwen)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
18128 |
waterpokken |
wijnpokken:
wi.npokə (L364p Meeuwen)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33631 |
waterput |
put:
peͅt (L364p Meeuwen),
pɛt (L364p Meeuwen)
|
[RND 08] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wātǝrlǭx (L364p Meeuwen)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24275 |
watersnip |
snep:
snep (L364p Meeuwen)
|
watersnip
III-4-1
|
20542 |
wecken |
inmaken:
inmaake (L364p Meeuwen),
inmaken (L364p Meeuwen),
inwecken:
inwékke (L364p Meeuwen),
wecken:
wecken (L364p Meeuwen)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21906 |
wedstrijdduif |
reisduif:
rɛ.isdyf (L364p Meeuwen)
|
Reisduif.
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
weef:
weef (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
weduwe
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
wedeman (L364p Meeuwen),
weedəmân (L364p Meeuwen),
wevenaar:
wevenèèr (L364p Meeuwen)
|
weduwnaar
III-2-2
|
33821 |
week in de muil |
week in de muil:
wɛ̄i̯k en ǝ myl (L364p Meeuwen),
zacht in de muil:
zǭxt en dǝ myl (L364p Meeuwen)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|