33524 |
wijnstok, wingerd |
druif:
dryf* (L364p Meeuwen),
drûf (L364p Meeuwen)
|
druif
I-7
|
19281 |
wijs |
geleerd:
geleerd (L364p Meeuwen),
wijs:
wijs (L364p Meeuwen),
wīēs (L364p Meeuwen),
wīs (L364p Meeuwen)
|
veel wetend, veel geleerd, veel in zich hebbend [wijs, kloek] [N 85 (1981)] || wijs
III-1-4
|
17667 |
wijsvinger |
wijsvinger:
wisviŋər (L364p Meeuwen)
|
wijsvinger [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24461 |
wild konijn (enkelv.) |
konijn (lang/sleept.):
kni:n (L364p Meeuwen)
|
wild konijn (enkelv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
24462 |
wild konijn (meerv.) |
konijn (kort/stoott.):
knin (L364p Meeuwen)
|
wild konijn (meerv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
30137 |
wild verband |
rommelverband:
rǫmǝlvǝrbant (L364p Meeuwen
[(alles doorelkaar)]
)
|
Metselverband waarbij strekken en koppen zich in een laag op onregelmatige wijze afwisselen. Het wild verband werd na de oorlog veel gebruikt in verband met de toen heersende schaarste aan materiaal (Westra, pag. 21). De term wild verband wordt ook gebruikt voor decoratief metselwerk waarbij verschillende steensoorten onregelmatig door elkaar worden gerangschikt. [N 31, 24f; N 31, 26]
II-9
|
24277 |
wilde eend |
eend:
ēnt (L364p Meeuwen),
èèndsj (L364p Meeuwen)
|
eend
III-4-1
|
24507 |
wilde framboos |
hinnebeer:
hinnebiêre (L364p Meeuwen)
|
frambozen, wilde —
III-4-3
|
24278 |
wilde gans |
gans:
gans (L364p Meeuwen)
|
gans
III-4-1
|
17576 |
wilde hoofdharen |
haarbos:
hōͅrboͅs (L364p Meeuwen)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|