21087 |
zemelen |
zemelen:
zī.mǝlǝ (L364p Meeuwen)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
17681 |
zenuw |
zenuf:
zinəf (L364p Meeuwen)
|
zenuw [zeen] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34311 |
zeug met biggen |
zeug:
zyx (L364p Meeuwen),
zøǝx (L364p Meeuwen)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
19154 |
zeuren, zaniken |
neulen:
cf. VD s.v. "neulen
néélə (L364p Meeuwen),
zaniken:
zaanəkə (L364p Meeuwen)
|
zaniken, zeuren || zeuren
III-1-4
|
19718 |
zeven |
zeven:
zēͅvə (L364p Meeuwen),
zève (L364p Meeuwen),
droog
zééve (L364p Meeuwen),
zeven
zēͅvə (L364p Meeuwen),
zijen:
zii̯ə (L364p Meeuwen),
vochtig
zĭĕje (L364p Meeuwen)
|
vloeistof door een filtreerdoek laten lopen || zeven || zeven, ziften || zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē̜vǝ (L364p Meeuwen)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
18581 |
zich aankleden |
aandoen:
zich [a.nduən} (L364p Meeuwen)
|
aankleden
III-1-3
|
18804 |
zich bedenken |
zich bedenken:
zex bədiŋkə (L364p Meeuwen),
zich bedenken (L364p Meeuwen)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21298 |
zich bemoeien met |
aantrekken:
ich trek mich do niks van aan (L364p Meeuwen)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) vangen:
vaŋǝ (L364p Meeuwen)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|