29961 |
bouwemmer |
emmer:
emǝr (L364p Meeuwen)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
30055 |
bouwgrond |
draagvlak:
drāx˲vlak (L364p Meeuwen),
voet:
vō ̝.t (L364p Meeuwen)
|
De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (L364p Meeuwen),
veld:
fɛlt (L364p Meeuwen),
vę.lt (L364p Meeuwen),
vęlt (L364p Meeuwen),
vɛlt (L364p Meeuwen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (L364p Meeuwen),
bouwvallig:
b‧øͅi̯valex (L364p Meeuwen)
|
bouwvallig || vervallen huis
III-2-1
|
33798 |
bovenbeen |
bovenbeen:
bȳvǝbɛ̄i̯n (L364p Meeuwen)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
17639 |
bovendeel van de rug |
rug:
reͅix (L364p Meeuwen)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29058 |
bovenkraag |
bovenkraag:
bȳvǝkrāx (L364p Meeuwen)
|
Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a]
II-7
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bȳvǝlēxt (L364p Meeuwen),
overlicht:
overlicht (L364p Meeuwen)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenste lip:
bovenste lip (L364p Meeuwen)
|
bovenlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
wreed:
(zowel wreed(aardig) als versterkend bijwoord bij veel: Doa waas vriêd vèèl vuik oppe merret).
vriêd (L364p Meeuwen)
|
erg, hevig
III-4-4
|